Reizen behoort tegenwoordig tot het alledaagse leven en je kan binnen één dag elke bestemming ter wereld veilig bereiken. Vanaf de 15e eeuw werden handel, kolonialisme en wetenschappelijke nieuwsgierigheid drie van de grootse drijfveren voor het maken van verre reizen. En zo’n reis was in het geheel niet ongevaarlijk. 

Vanaf de 19e eeuw reisden gezagdragers, militairen, natuurwetenschappers, taalkundigen, cartografen, (amateur) archeologen of antropologen naar alle windstreken. Ze namen de meest uiteenlopende voorwerpen mee terug. Vanaf het midden van de 19e eeuw fotografeerden zij onderweg de landschappen, de steden, dorpen en historische gebouwen, en de mensen die zij ontmoetten. Veel van die voorwerpen en foto’s kwamen in musea terecht - ook in Wereldmuseum Amsterdam, Leiden, Rotterdam en Berg en Dal (voorheen het Afrika Museum, Museum Volkenkunde, Tropen Museum en Wereldmuseum).

Expeditie en ontdekkingsreis zijn beladen woorden

Verschillende vorsten en regeringen zonden expedities naar voor hun onbekende gebieden en maakten daarop aanspraak, bijvoorbeeld als kolonie of protectoraat. Andere expedities waren bijvoorbeeld op zoek naar legendarische plaatsen zoals de oorsprong van de Nijl of Timboektoe. Of er werd gezocht naar goud en andere edelmetalen, grondstoffen, plant- en diersoorten - vooral voor economisch gewin.  De woorden ‘expeditie’ en ‘ontdekkingsreis’ zijn sterk verbonden aan kolonialisme, onderdrukking en uitbuiting, en discriminatie van mensen die in de ‘ontdekte’ gebieden en ‘nieuwe werelden’ leefden. Deze gebieden bestonden al  en werden bewoond door mensen met een eigen cultuur, religie en leefwijze.  

Handelaren brachten de wereld naar Nederland

Tot ca. 1800 bereikten voorwerpen uit de wereld buiten Europa Nederland vrijwel alleen via de Verenigde Oost-Indische Compagnie en West-Indische Compagnie. Na de opheffing van deze twee handelscompagnieën namen handelsmaatschappijen en individuele handelaren deze rol over. Volkenkundige musea probeerden via handelaren en consuls hun verzamelingen uit te breiden.

Handelaar, consul en collectioneur in Perzië Albertus Paulus Hermanus Hotz (1855-1930) was amper 20 jaar oud toen hij de Rotterdamse handelsfirma ‘Perzische Handelsvereeniging J.C.P. Hotz en Zoon’ van zijn vader voortzette. De firma was actief in de tapijthandel, scheepvaart, goederenoverslag, oliewinning en opiumhandel, in een periode waarin het politiek en militair onrustig was in Europa en het Midden-Oosten. In 1909 werd Hotz Nederlands consul-generaal in Beiroet. Hij verzamelde en handelde in voorwerpen, foto’s en boeken. Van zijn fotoverzameling bleven bijna 2.000 bewaard, voor een groot deel door hemzelf gemaakt. Ca. 15.000 boeken over geschiedenis en cultuur van Perzië en het overige Midden-Oosten werden aan de Universiteitsbibliotheek in Leiden geschonken. 

RV-503-232
RV-503-232, Hoofddeksel van een soefi, Iran, 1850-1883

Avonturier-reizigers spraken het meeste aan

Het meest tot de verbeelding spraken de avonturier-reizigers die in de 19e en begin 20e eeuw vooral Centraal-Azië, Afrika, Australië en The Pacific doorkruisten. Hun zoektochten naar culturele schatten in verafgelegen gebieden of naar aardrijkskundige raadsels zoals de oorsprong van de Nijl of de Niger konden rekenen op een miljoenenpubliek. De kranten en eerste filmjournaals sprongen hier gretig op in.

Handelaar in oudheden, fotograaf en reiziger in Egypte Jan Herman Insinger (1854-1918) was afkomstig uit een handels- en bankiersfamilie in Amsterdam. Op zoek naar archeologische sites en antiquiteiten reisde hij vanaf 1879 door Egypte, Noord-Soedan en Nubië - veelal met zijn woonboot de Nijl volgend. Europeanen waren niet erg populair en reizen was gevaarlijk, ook vanwege anti-westerse onlusten en het Britse leger dat Egypte bezette. Insinger verzamelde voorwerpen voor het volkenkundige museum en het oudheidkundige museum in Leiden. Hij zag als een van de eersten het belang van fotografie voor de archeologie en fotografeerde vele archeologische vindplaatsen. Hij betichtte een aantal beroemde Engelse egyptologen van illegale handel, iets waarvan hij zelf ook beticht werd.

RV-310-802
RV-310-802, Kruidenpot, Aswan (Egypte), voor 1882

Militairen met volkenkundige interesse

Het leger en de marine speelden in de Nederlandse koloniën in de 19e en 20e eeuw niet alleen een rol bij het handhaven van de orde. Officieren en manschappen begeleidden ook verschillende expedities in Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea en Suriname. Soms hielpen militairen en legerartsen bij het doen van waarnemingen en metingen. Sommigen hadden volkenkundige belangstelling en verzamelden voorwerpen.  

Militair en taalkundige Claudius de Goeje (1879-1955) uit Leiden koos een loopbaan bij de marine. Hij werd als topograaf toegevoegd aan een aantal expedities van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap in Suriname. Het KNAG hield zich bezig met de verkenning en cartering van Suriname waarvan rond 1900 nog maar 10% in kaart was gebracht. Tussen 1903 - 1937 reisde hij mee met drie expedities waarvan twee om de Gonini en Tapanahoni rivier in kaart te brengen - o.a. voor de aanleg van een spoorweg. De ontmoetingen met de bewoners maakten grote indruk op hem. Hij kon - zij het gebrekkig - met hen communiceren en maakte woordenlijsten van de taal van de Trio, Wayana en Ndyuka Marrons. Hij schreef volkenkundige notities en verzamelde voorwerpen voor het Leidse volkenkundige museum.   

RV-2363-103.jpg
RV-2363-103, Rammelaar, Lokono, Suriname, 1930-1937
TM-10020957
TM-10020957, Korjalen meren aan langs de oever van de rivier gedurende de Gonini expeditie. Fotograaf onbekend.

Verzamelen vanuit een levensbeschouwelijke inslag

Veel voorwerpen en foto’s in de collecties van volkenkundige musea in Nederland zijn afkomstig van Nederlandse zendelingen en missionarissen, vooral uit voormalig Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea en Afrika. Zij bestudeerden en beschreven ook de levenswijze en denkbeelden van de bewoners, en maakten woordenboeken. Vaak is dit de oudste documentatie van een gebied. De tweede helft van de 19e eeuw liet behalve een opbloei van het christendom ook de opkomst van de eerste New Age bewegingen zien. Aziatische religies en Tibet speelden daarin een rol.

Een esotherisch verzamelaar in India Mari Albert Johan van Manen (1877-1943) uit Nijmegen raakte in 1896 geboeid door de filosofie van het Theosofisch Genootschap en vertrok naar hun hoofdkwartier in Adyar. Hij woonde van 1908 tot 1943 in India en werkte daar bij verschillende culturele instellingen. In 1918 werd hij bibliothecaris van de Imperial Library. Hij verzamelde vooral Indiase, Chinese en Tibetaanse voorwerpen waaronder vele oude manuscripten. Maar ook rolschilderingen (thangka’s)  en beelden die zijn grote belangstelling voor de Tibetaanse iconografie weerspiegelen. Min of meer bij toeval werd hij tijdelijk een leraar van Krishnamurti, een jongen die als één van de incarnaties van Maitreya Boeddha werd gezien. Hij leerde hem de Engelse taal en zwemmen. 

RV-2739-0-5
RV-2739-0-5, een Boeddhabeeld.

De professionele antropoloog

Het vak antropologie werd in de eerste helft van de 20e eeuw professioneler maar veranderde vooral door het dekolonisatieproces in de tweede helft van de 20e eeuw. Onderzoeksreizen, veldwerk, ter plekke verzamelen en participerende observatie werden in de jaren zeventig en tachtig steeds belangrijker. De laatste dertig jaar werken onderzoekers en musea meer en meer samen met source communities, de mensen uit de culturen aan wie deze voorwerpen oorspronkelijk toebehoorden. Voorwerpen in de depots van volkenkundige musea hebben voor hen minstens zoveel betekenis.

Gefascineerd door Native America Vanaf het moment dat Herman Frederik Carel ten Kate (1858-1931) land- en volkenkunde in Leiden studeerde, maakte hij voorbereidingen voor een onderzoeksreis naar Noord-Amerika. Met financiële steun van Franse en Nederlandse instellingen vertrok hij in 1882 om zoveel en divers mogelijk voorwerpen te verzamelen. Op dat moment bestond bij wetenschappers de angst dat veel Native American cultuur zou verdwijnen. Omdat hij geen Amerikaan was, oprechte belangstelling en respect toonde en lokale mensen zoals tolken inhuurde, kreeg hij vaak in het begin het voordeel van de twijfel. Ten Kate maakte vele omzwervingen zowel qua reisdoelen als (talen)studies en banen. In 1895 behaalde hij de doctorstitel en ging als arts aan de slag in Japan.

RM-A50-8.jpg
RV-A50-8, Portret van Ute chief Ouray en zijn vrouw, Colorado, ca. 1880 Fotograaf: Brady
- RV-362-166, Kachina pop, Hopi, New Mexico, 1870-1880
- 362-22, Tabakszak, Yanktonai, Noordelijke Plains, 1870-1880
- RV-362-72, Halssieraad, Yuma, Colorado River, 1870-1880
- WM-17992, Horlogehanger, Tuscarora, New York State, ca. 1880
 

Deelnemen aan het dagelijkse leven in Groenland
In juli 1967 reisde conservator Gerti Nooter (1930-1998) voor de eerste keer met zijn gezin naar het Inuit dorpje Tiniteqilaaq in Oost-Groenland, voor een verblijf van veertien maanden. Ze participeerden in het dagelijkse leven door de taal te spreken, zelf hun voedsel te vergaren door mee te gaan met de jacht en visvangst, en te reizen met kajak, motorboot en hondenslede. De kinderen gingen er naar school. Gerti verzamelde veel jachtvoorwerpen, maakte foto’s en notities. Noortje Nooter ontving de talloze gasten met thee en koffie, en legde het dagelijks leven vast in een groot aantal dia’s. Hij verzamelde voorwerpen die karakteristiek voor een cultuur waren maar wilde tegelijkertijd zo min mogelijk voorwerpen wegnemen uit die cultuur. 

- RV-5198-11, Tupilak, 1970-1982
- RV-4458-73a/d Feestblouse voor een meisje, 1970
- RV-13162-67-9-46, Gaba Kristiansen vertelt Gerti Nooter over zijn kajak, 1967. © Noortje Nooter
- RV-13161-67-5-155, Diilerilaaq, 1967. © Noortje Nooter
- RV-13174-82-19-4, In het huis van Gerti en Noortje wordt koffie gedronken, 1982. © Noortje Nooter